Materialen |
Gereedschappen |
|
|
Allereerst is het belangrijk om een goed beeld te krijgen van de opbouw van de constructie. De meeste ongeïsoleerde schuine daken hebben een opbouw zoals hiernaast weergegeven.
De gordingen (horizontale balken) dragen het gewicht van het dak af op de muren en spanten. Op de gordingen ligt het dakbeschot, meestal bestaande uit (vuren of grenen) planken of mes- en groefdelen. Op het dakbeschot liggen de tengels, panlatten en dakpannen.
Heeft uw schuine dak deze constructie opbouw, dan kunt u verder naar de volgende stap. Als er in de constructie al isolatie- of folielagen aanwezig zijn, is het verstandig een adviseur in te schakelen. Die kan beoordelen of bestaande lagen kunnen blijven zitten of verwijderd moeten worden, en welk isolatiemateriaal het meest geschikt is in uw situatie. Ook als er sprake is van lekkages is het verstandig eerst een adviseur in te schakelen.
Vervolgens kunt u een keuze gaan maken voor een isolatiemateriaal, zoals PIR, glas- of steenwol. Welk materiaal u gebruikt is afhankelijk van uw wensen. De isolatiewaarde (λ of R, zie kader), geluidisolatie en verwerkbaarheid zijn hierbij van belang.
PIR heeft de beste isolatiewaarde (λ van 0,019 – 0,027 W m-1 K-1). Steen- en glaswol isoleren minder goed tegen warmtestroming (λ van 0,031 – 0,040 W m-1 K-1), maar isoleren beter tegen geluid dan PIR. Steen- en glaswol zijn ook relatief eenvoudig op maat te maken met een isolatiemes, maar gebruik bij de verwerking daarvan wel de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen (mondmasker, veiligheidsbril, werkhandschoenen en overall) omdat deze vezels slecht zijn voor de gezondheid en leiden tot irritatie van de ogen en huid. PIR is het beste op maat te maken met een zaag.
Hoe goed een materiaal isoleert tegen warmtestroming, wordt uitgedrukt in de thermische geleidbaarheid (λ, de lambda waarde). Metalen hebben een hoge λ, en geleiden de warmte dus goed. Isolatiematerialen hebben een lage λ, en houden warmte dus tegen. Hoe lager de λ, des te beter het materiaal warmtestroming tegenhoud.
Hoeveel warmte je kunt tegenhouden met isolatie, is natuurlijk ook afhankelijk van de dikte ervan; een dikkere isolatielaag houdt meer warmte tegen dan een dunne laag. Dat is uit te drukken in de thermische weerstand van de isolatielaag, de RD-waarde. Die wordt berekend door de dikte van de laag te delen door de thermische geleidbaarheid (λ) ervan. Zo heeft een laag PIR (λ van 0,022 W m-1 K-1) van 10 centimeter dik een RD-waarde van:
Een hogere RD-waarde geeft dus aan dat de materiaallaag beter isoleert. Ter illustratie een overzicht van de RD-waarden van PIR, glas- en steenwol bij verschillende diktes:
|
PIR |
Glaswol |
Steenwol |
λ |
0,022 |
0,033 |
0,040 |
RD bij 5 cm dikte |
2,27 |
1,52 |
1,25 |
RD bij 10 cm dikte |
4,55 |
3,03 |
2,50 |
RD bij 15 cm dikte |
6,82 |
4,55 |
3,75 |
Tot slot is er nog de RC-waarde (de warmteweerstand van de constructie). Die wordt berekend door de warmteweerstanden van alle materiaallagen in de constructie op te tellen (dus ook de warmteweerstand van bijvoorbeeld het dakbeschot, eventuele luchtspouwen en de dakafwerking. Er gelden minimumeisen voor de RC-waarde bij nieuwbouw; nieuwe daken moeten een RC-waarde van minsten 6,3 m² K W-1 hebben.
Als u een keuze heeft gemaakt voor een isolatiemateriaal, kunt u bepalen welke dikte u wilt gaan bestellen. Het is het eenvoudigste om even dik als de gordingen te isoleren (zie situatie A). Dan kunnen er na het isoleren uitvullatten op de gordingen worden bevestigd en kan het dak worden afgewerkt met gipslaten. Daarvoor meet u dus de breedte van de gordingen (eventueel minus 20 mm als u elektrabuizen tegen het dakbeschot wilt plaatsen, zie Stap 6C).
Het kan voorkomen dat de gordingen niet breed genoeg zijn om de gewenste RD-waarde met het gekozen isolatiemateriaal te halen. In dat geval kunt u ervoor kiezen de gordingen op te dikken met latten of balken (zie situatie B). Voor subsidie heeft u een RD-waarde van 3.50 nodig. Zie subsidie voor isolatie (20-11) voor de actuele eisen.
Als u de gordingen deels zichtbaar wilt laten, is het ook mogelijk voor een dunnere isolatielaag te kiezen. De uitvullatten en gipsplaat dakafwerking kunnen dan tussen de gordingen worden geplaatst (zie situatie C).
Als u de dikte van het gewenste isolatiemateriaal heeft bepaald, kunt u het materiaal gaan bestellen. Meet het oppervlak van uw schuine dak van binnenuit, en houdt daarbij rekening met enige snij- of zaagverliezen (5 – 10%).
Bij grotere isolatiediktes kan het makkelijker zijn om te kiezen voor een dubbele laag dunner materiaal (bijvoorbeeld twee lagen PIR van 70 mm i.p.v. één laag van 140 mm), omdat dat makkelijker (machinaal) op maat te zagen is. (Vergeet in dat geval niet het te bestellen oppervlak te verdubbelen.)
Wanneer u het isolatiemateriaal ophaalt, geleverd krijgt en/of tijdelijk moet opslaan, voorkom dan zoveel mogelijk dat het isolatiemateriaal nat wordt. Vochtopname door het isolatiemateriaal heeft een negatieve invloed op de kwaliteit ervan. Als u het materiaal buiten moet opslaan, dek het dan af met bijvoorbeeld een dekzeil, en plaats het niet direct op de grond (maar bijvoorbeeld op een pallet of balkjes).
Tref de nodige voorbereidingen voor u het isolatiemateriaal gaat plaatsen:
A. Gordingen
Maak de gordingen en het dakbeschot vrij van uitstekende spijkers of schroeven, door deze dieper te bevestigen, te verwijderen of af te slijpen. Dat maakt het plaatsen van het isolatiemateriaal later eenvoudiger en vermindert de kans op verwondingen.
B. Afstand tussen de gordingen
De afstand tussen de gordingen bedraagt normaliter 100 – 150 cm, maar kan in individuele gevallen afwijken. Als u het dak na het isoleren wilt afwerken met gipsplaten, moeten er uitvullatten of balkjes over de gordingen worden geplaatst, waarop de gipsplaten dan bevestigd kunnen worden. Als de afstand tussen de gordingen te groot is, is de kans aanwezig dat de uitvullatten, en daarmee de nieuwe dakafwerking, door gaan hangen. Dat is op twee manieren op te lossen:
C. Is er elektra aanwezig op het dakbeschot of de gordingen, of wilt u elektra aanleggen?
Het is het beste om elektra later voor de isolatie langs (aan de binnenzijde tussen de uitvullatten) aan te leggen, zodat de hele ruimte tussen de gordingen kan worden benut voor isolatie.
Wilt u elektrabuizen toch achter de isolatie tegen het dakbeschot plaatsen, dan kan dat. De wol zal dan wel wat worden ingedrukt ter hoogte van de elektrabuizen, waarmee de isolerende werking plaatselijk iets afneemt.
D. Dakramen
Als er sprake is van een dakraam of meerdere dakramen, dan is het handig om een houten frame (van bijvoorbeeld 18 mm multiplex) te maken.
Zaag stroken multiplex van dezelfde breedte als de gordingen. Plaats deze rondom het dakraam, en houdt daarbij enige ruimte voor de gekozen afwerking: Als u de multiplex (op schilderen na) niet verder afwerkt, kunt u deze gelijk houden met (de buitenzijde van) het kozijn van het dakraam. Wilt u nog gips en/of stucwerk aanbrengen op de multiplex, houdt dan extra ruimte gelijk aan de dikte van de totale afwerking.
E. Dakkapel
Ook als er sprake is van een dakkapel kan het handig zijn een frame te maken zoals hierboven beschreven. Bij een dakkapel met een plat dak (bitumen of EPDM dakbedekking) mag dit dak alleen van binnenuit worden na-geïsoleerd met een dampopen isolatiemateriaal (bijvoorbeeld minerale wol) in combinatie met een klimaatfolie, omdat de dakbedekking dampdicht is (zie kader Damptransport). Zorg er ook voor dat de eventuele dakafwerking geen dampremmende eigenschappen heeft (lage μ-waarde).
Meet de afstand tussen de gordingen, en snijd het isolatiemateriaal op maat. Snijd wol altijd iets groter (10 mm), zodat u de wol tussen de gordingen kunt klemmen. Als de afstand tussen de gordingen groter is dan de (overgebleven) lengte van de plaat of rol, dan kunt u meerdere stukken gebruiken. Zorg er daarbij voor dat de stroken isolatie naadloos op elkaar aansluiten.
Bij schuine kanten (zoldervloer en nok) meet u de hellingshoek (met bijvoorbeeld een zwaaihaak) en snijdt u de wol overeenkomstig.
Na het plaatsen van het isolatiemateriaal is het belangrijk om het geheel lucht- en dampdicht af te werken (zie kader). Als u steen- of glaswol heeft toegepast, dan moet een dampremmende folie over de isolatielaag worden toegepast. Bevestig de dampremmende folie met nietjes op de gordingen. Zorg bij verschillende lappen folie voor een overlap van 10 centimeter, en tape de naden tussen folies, tussen de folie en muren, en tussen de folie en vloer af met daarvoor geschikte tape (lucht- en dampdicht, bijvoorbeeld VAST-R).
Tot slot kunt u de uitvullatten (22 x 50 mm) of eventueel balkjes (zie Stap 6B) op de gordingen bevestigen. Hanteer hierbij een hart-op-hart afstand van circa 30 (en maximaal 40) centimeter. Gebruik voor de bevestiging schroeven met een lengte van 2 tot 2,5 keer de dikte van de lat. Dus voor uitvullatten gebruikt u schroeven met een lengte van 50 mm (bijvoorbeeld 4,0 x 50). Boor de uitvullatten voor met de diameter van de schroef (4 mm bij 4,0 x 50).
Op de uitvullatten (of balkjes) kunt u vervolgens de dakafwerking (gipsplaten) bevestigen met gipsplaatschroeven.
Bij het uitleggen van het fenomeen damptransport, is het volgende natuurkundige principe van belang: Lucht bevat altijd een zekere hoeveelheid waterdamp. Hoeveel waterdamp de lucht kan bevatten, hangt af van de temperatuur: warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht.
Dat laatste zien we terug in de zogenaamde relatieve luchtvochtigheid: binnenshuis hebben we bij een temperatuur van 18 – 21 °C meestal een relatieve luchtvochtigheid van tussen de 40 en 60%, de lucht is dan voor 40-60% verzadigd met waterdamp.
Als we die lucht zouden afkoelen, dan wordt de hoeveelheid waterdamp die de lucht kan bevatten kleiner: de relatieve luchtvochtigheid neemt toe. Als we de lucht ver genoeg afkoelen, dan komen we op een punt dat de relatieve luchtvochtigheid 100% is; de lucht bevat de maximale hoeveelheid waterdamp, en waterdamp zal gaan condenseren (er ontstaan druppels) bij verdere afkoeling.
De temperatuur waarbij dat gebeurt is de zogenaamde dauwpunttemperatuur, en ligt onder normale omstandigheden binnenshuis rond de 9,5 °C. Dat zien we ook als we bijvoorbeeld een fles water uit de koelkast pakken en op het aanrecht zetten; de temperatuur van de fles is lager dan de dauwpunttemperatuur, en er ontstaan druppels (condensatie van waterdamp uit de lucht) op de fles.
In de winter is de zogenaamde dampdruk binnenshuis groter dan buiten (daar is het immers koud), en wil vochtige lucht zich verplaatsen van binnen naar buiten. Dat gaat via diffusie (dwars door materialen heen) en door convectie (door luchtlekken, zoals naden en kieren). Op een zeker punt komt die vochtige lucht een koud oppervlak tegen, zoals het koude dakbeschot van een nageïsoleerd dak. Het vocht uit de lucht gaat dan condenseren, waardoor het dakbeschot nat zou worden. Als dat lang aanhoudt kan dat leiden tot schimmels of zelfs houtrot, wat natuurlijk niet wenselijk is.
Daarom is het van belang om te voorkomen dat vocht zich door de constructie van binnen naar buiten kan verplaatsen. Dat doen we een laag materiaal met een hoge dampdiffusieweerstand (μ) aan de binnenzijde van de constructie toe te passen, zoals aluminium of polyethyleen, en door de constructie luchtdicht af te werken.
In sommige situaties, zoals bij een plat dak, zit er juist een dampdicht materiaal aan de buitenzijde van de constructie (bitumen of EPDM). In dat geval mag er juist geen dampremmend isolatiemateriaal of dampremmende folie aan de binnenzijde van de constructie worden toegepast: vocht of vochtige lucht die bijvoorbeeld via een kier tussen deze lagen zou komen, zou er dan niet meer uit kunnen. Bij isolatie van een plat dak aan de binnenzijde is voorzichtigheid daarom geboden. Kies in dat geval voor een dampopen isolatiemateriaal (zoals glas- of steenwol) in combinatie met een klimaatfolie, en let er ook op dat de dakafwerking (incl. eventuele verflagen) dampopen is.
"Jan de Isolatieman, streeft ernaar u zo goed mogelijk van dienst te zijn. Aangezien elke klus uniek is, raden wij u aan altijd contact op te nemen met een professional. Bekijk hier onze voorwaarden."